De mondharmonica in de Ierse en West-Europese folk

´De mondharmonica´ bestaat niet.  Er bestaan meerder types van mondharmonica´s waarvan er drie courant gebruikt worden en onze hedendaagse muziek: de bluesharp, de chromonica en de ´gewone´ mondharmonica.  Wie het ene type vlot kan bespelen is daarom nog niet vertrouwd met een van de andere.  Het is vergelijkbaar met de accordeon: een muzikant die de chromatische accordeon met pianotoetsen beheerst, kan daarom nog niet automatisch even goed met een diatonische trekzak met knoppen over weg. 

De bekendste mondharmonica is de bluesharp, die vooral in blues en country muziek veelvuldig opduikt.  De bluesharp heeft enkelvoudige blaasgaten.  Bij zowel het blazen als het zuigen wordt slechts één lamel aan het vibreren gebracht.  Hierdoor is het mogelijk om op diverse noten de lamellen te laten ´moduleren´: door krachtig en enigszins schuin te zuigen of te blazen maakt de noot een soort glissando totdat ze een halve toon lager klinkt. 
Een select kransje jazzmusici beheersen deze techniek op een zodanig meesterlijke manier dat ze de glijbeweging overslaan en dus uit een aantal lamellen afwisselend de normale toon en een halve noot lager kunnen halen.  Deze techniek werd ontwikkeld door de Amerikaan Howard Levi.  Onze landgenoot Thierry Crommen is hierin één van de zeldzame grootmeesters. 
Voor het spelen van Ierse Folk alsook voor de volksmuziek uit de meeste andere Europese landen is de bluesharp niet geschikt.  Dit is een gevolg van de feitelijk onlogische opbouw van het instrument. 

gat

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Blazen

C

E

G

C

E

G

C

E

G

C

Zuigen

D

G

B

D

F

A

B

D

F

A

Op het bovenstaande schema van een bluesharp in C (do) zien we dat de opbouw van de eigenlijke toonladder pas begint vanaf gat nummer 4.  De gaten 1 tot 3 bevatten een afwijkende reeks tonen die weliswaar uitermate geschikt zijn voor het produceren van een begeleidingsakkoord, maar die uitermate hinderlijk zijn voor het spelen van een melodie. 
Voor het spelen van blues is dit instrument dan wel weer zeer geschikt: in de onderste regionen zijn alle noten weggelaten die in een bluestoonladder niet voorkomen.  Let wel: op een bluesharp in C wordt blues in G gespeeld.  De meest populaire bluestoonladder is E.  Hiervoor heb je een bluesharp in A nodig.  Het verschil tussen de toonaard van het instrument en die van de blues is dus telkens een kwint. 
De volksmuzikant daarentegen, voelt zich elke keer weer door zijn instrument bedrogen als hij een melodie inzet die naar de lagere regionen van de toonladder afdaalt.  Alleen simpele volksmuziekjes die nauwelijks meer dan een octaaf beslaan, kunnen op de bluesharp gespeeld worden, maar dan moet men deze melodie wel hoog genoeg inzetten.  En laten nu net de hoge noten vaak nogal schril en onaangenaam klinken…

Veel West-Europese volksmuziek blijft proper binnen één toonaard.  Een melodie in C of in Dmineur b.v. zal zelden een halve noot bevatten. Of als we het over de Ierse traditionele muziek hebben: die wordt bijna altijd in G of D gespeeld, of in een aanverwante mineurtoonaard (respectievelijk Amineur en Emineur).  Naast de Fa-kruis en/of de Do-kruis aan het begin van de partituur zie je dan ook zelden of nooit een extra kruis, mol of herstelteken.
Dergelijke muziek is perfect speelbaar op wat ik een ´gewone mondharmonica´ noem.


Gat

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

Blazen

C

E

G

C

C

E

G

C

C

E

G

C

zuigen

D

F

A

B

D

F

A

B

D

F

A

B

Het bovenstaande schema van een gewone mondharmonica in C toont ons dat er nauwelijks verschil is met de opbouw vanaf het vierde blaasgat van de bluesharp.  Enkel bij de overgang naar een nieuw octaaf is er een belangrijk verschil: de grondnoot (in dit geval C) wordt tijdens het blazen twee maal naast elkaar teruggevonden.  Hierdoor kunnen lange mondharmonica´s gebouwd worden die tot drie octaven bereik hebben en waarbij men telkens op dezelfde relatieve plaats dezelfde noten vindt.  Bij de bluesharp werd wat dat betreft een beetje gefoefeld: in het hoogste octaaf vinden we onder de E de D terug in plaats van de F.
De twee volgende schema´s tonen de opbouw van gewone mondharmonica´s in G en in D.

Gat

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

Blazen

G

B

D

G

G

B

D

G

G

B

D

G

zuigen

A

C#

E

F

A

C#

E

F

A

C#

E

F

 

Gat

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

Blazen

D

F#

A

D

D

F#

A

D

D

F#

A

D

zuigen

E

G

B

C#

E

G

B

C#

E

G

B

C#

Binnen de gewone mondharmonica bestaan er diverse subtypes die op dezelfde manier zijn opgebouwd:

Tremoloharmonica´s zijn in de lage regionen meestal opgebouwd zoals een bluesharp, maar bij de langere exemplaren houd je toch nog twee en een halve bruikbare octaven over als je folk speelt.

Vlaamse, Waalse en Franse volksmuziek maakt in de meeste gevallen gebruik van de toonladders van Do en Sol, in de Ierse folk gaat het in hoofdzaak om Sol en Re.  Als mondharmonicaspeler heb je al snel meerdere instrumentjes in verschillende toonaarden nodig.  Mondharmonica´s die in andere toonaarden dan C zijn opgebouwd, worden echter maar bij een beperkt aantal types geproduceerd. 

Wordt je als mondharmonicaspeler geconfronteerd met ingewikkelder melodieën die af en toe van de diatonische toonladders afwijken en waarin dus extra halve noten voorkomen, dan kom je er niet meer met een gewone mondharmonica. 
Soms valt dit probleem nog te omzeilen.  Sommige deuntjes bestaan uit een A-deel in één toonaard en een B-deel in een aanverwante toonaard.  Door snel en op tijd van mondharmonica te wisselen midden in het deuntje, kan men het geheel toch ten gehore brengen.  Een voorbeeld hiervan is de bekende Vlaamse traditional Scottisch van Veltem-Beisem: het eerste en het derde deel speel je op een mondharmonica in G, voor het tweede deel switch je snel even naar een C-harmonica. 
De ´Wentler´ van Hohner, een molentje met 4 tot 6 tremoloharmonica´s in verschillende toonaarden erop gemonteerd, maakt dit wisselen comfortabel.  Maar je kunt natuurlijk ook gewoon verschillende exemplaren tussen je vingers klaarhouden terwijl je op één daarvan speelt.
In de Ierse muziek bestaat een set uit meerdere tunes die aan elkaar geregen worden.  Vaak gaat het om stukken in verschillende aanverwante toonaarden zodat je binnen de set regelmatig van een G naar een D moet overschakelen en soms ook de A-harmonica moet inschakelen.  De tunes zelf kleuren echter zelden buiten de lijntjes.  Meer dan 95% van de Ierse muziek kan probleemloos gespeeld worden op mondharmonica´s in G of D. 

Veel Vlaamse folk, balkanfolk, Jiddische muziek en folk uit andere regio´s kan alleen maar gespeeld worden op een Chromonica, daar deze toelaat om alle halve noten te spelen.  De schuifknop, die rechts zit, aan de kant van de hoge noten, opent een register dat exact een halve toon hoger staat dan de basistoonaard.  Een Chromonica in C is dan ook tezelfdertijd een mondharmonica in C#: hou hiervoor het knopje gewoon permanent ingedrukt. 
In principe heb je maar één instrument nodig, b.v. in C, om eender welke melodie in eender welke toonaard te kunnen spelen.  In de praktijk is dit echter een zeer moeilijk waagstuk.  Bij de mondharmonica gebeurt alles intuïtief.  Je hebt enkel de afwisseling tussen blazen en zuigen die een houvast biedt aan het geheugen, verder zie je niets en voel je geen verschillen zoals bij b.v. pianotoetsen.  Bladmuziek gebruiken is dan ook alleen mogelijk als je over een uitzonderlijk goed ontwikkeld absoluut gehoor beschikt én je kent je instrument door en door. 
Een melodie met drie kruisen spelen op een Chromonica in C b.v. is een hele heksentoer.  Je moet niet alleen onthouden hoeveel noten je na elkaar moet aanblazen, op tijd afgewisseld met aanzuigen, naar links of naar rechts gaan, je moet ook op drie verschillende plaatsen op het juiste moment het knopje indrukken.  Jazzmuziekanten Toots Tielemans en Thierry Crommen kunnen het en blues-jazzmuziekant Steven DeBruyn doet het ook.  Maar dat zijn jazzmusici.  Heel af en toe duikt er een volksmuziekant op die zich ook in die richting ontwikkelt, zoals de Nieuw-Zeelander Brendan Power die bekend werd met zijn bewerkingen van de muziek van de Riverdance show.
In de praktijk is het als mondharmonicaspeler absoluut geen schande om die mondharmonica te nemen die het dichtst bij de te spelen melodie aanleunt.  Een tune in C die af en toe ook een do# bevat kun je ofwel spelen op een Chromonica in C of op eentje in G.  Een tune in D met af en toe een sol# kun je het best aanpakken met een Chromonica in D.  Maak het jezelf niet moeilijker dan nodig, tenzij je een muziekaal genie bent.  Ook folkviolisten zijn zelden of nooit Stefan Grapelli´s of Jehudi Menuhins. 
In de Ierse folk voldoet een Chromonica in G om zowat elke ´problematische´ tune met zo weinig mogelijk extra moeite te kunnen spelen. 

Ornamentaties:
Het is moeilijk om de ornamentatie van volksmuziek op de mondharmonica in woorden weer te geven.  Toch een poging:

De mondharmonica is een handig instrument: klein, gemakkelijk uitgehaald, rap weer opgeborgen en het vergt weinig onderhoud.  Eens een mondharmonica vals begint te klinken, koop je het best een nieuwe.  De oorzaak is in bijna alle gevallen metaalmoeheid.  Lamelletjes vervangen is onbegonnen prutswerk, al zijn er in de wereld wellicht wel enkele freaks die het doen. 
Mondharmonica spelen is echter absoluut niet gemakkelijk.  Ten eerste zie je niets en moet je alles dus op het gevoel doen en moet je volledig uit je geheugen leren spelen.  Ten tweede gebeurt alles via de ademhaling.  Net als bij zingen moet je je longen optimaal kunnen benutten, maar daarenboven moet je ritmisch leren te ademen.  Gemakkelijke melodieën op mondharmonica zijn deze waarbij je afwisselend moet blazen en zuigen, zodat je nooit ademnood krijgt of met te veel lucht in je longen blijft zitten.  Als dit wel zo is, moet je leren om tezelfdertijd een noot te spelen en via de neus in of uit te ademen: heb je te veel lucht doordat er te veel noten na elkaar aangezogen moeten worden, dan moet je bij de eerste noot die je mag aanblazen via je neus extra lucht laten ontsnappen.  In het omgekeerde geval moet je extra lucht inademen via de neus terwijl je een noot aanzuigt.  Rap spelen op een mondharmonica is moeilijk en vermoeiend.  Je kunt alleen maar zuigen afwisselen met blazen.  Het is een beetje te vergelijken met piano of accordeon spelen met twee vingers.  En je kunt die twee vingers niet eens tegelijkertijd gebruiken.  Tezelfdertijd moet je ook nog eens ademen met diezelfde mond, wat bij piano spelen met twee vingers niet het geval is. 
Zelf besefte ik pas dat mondharmonica´s technisch moeilijke muziekinstrumenten zijn toen ik andere instrumenten leerde bespelen.  Tin whistle en houten dwarsfluit b.v. zijn veel gemakkelijk om te leren beheersen en om een tune op te leren dan de smoelschuiver.  Het is dan ook niet verwonderlijk dat er nauwelijks mondharmonicaspelers zijn in de volksmuziekwereld.  In de blueswereld zijn er heel wat en vaak gaat het om echt goeie muziekanten.  Maar blues is in vergelijking met folk een erg beperkt genre.  In de popmuziek komen mondharmonicaspelers zelden verder dan het Bob Dylan-niveau: ze hebben al vast ontdekt dat je zowel op het instrument kunt zuigen als erop blazen.  In de jazz gaat het ook maar om een handje vol muziekanten, maar het zijn dan wel stuk voor stuk muzikale genieën. 

 

Mondharmonicaspelers - Een uitstervend ras?

´In mijn kindertijd speelde iedereen mondharmonica.´ Die uitspraak hoorde ik niet alleen van Roger Hessel, maar ook van anderen die hun jeugd beleefden tijdens de jaren ´40 en ´50 van de vorige eeuw. Het kleine broertje van de trekharmonica was tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw ontzettend populair. Betaalbaar en handig om mee te nemen, wat moest een muziekinstrument nog meer hebben? Je kon er jezelf en anderen mee entertainen. Zoveel alternatieven voor wat luchtig tijdverdrijf waren destijds er niet. Tijdens beide wereldoorlogen vermaakten frontsoldaten er zich mee, tussen de bedrijven van het oorlogvoeren in.
Ik weet niet meer wie me vertelde dat zijn of haar grootvader altijd mondharmonica speelde op de tram, tot groot vermaak van de andere reizigers. Het was een volks instrument voor alle gelegenheden, waarop dan ook volop ´volksmuziek´ werd gespeeld: bekende ´airkes´, populaire liedjes, oude dansmuziek.
´Het was een prestigezaak om met de ´tongslag´ te kunnen spelen.´ Nog zo´n uit-spraak die ik meer dan eens te horen kreeg van mensen die nu de gepensioneerde leeftijd voorbij zijn. De tongslag is een techniek waarmee de bassen van de accordeon geïmiteerd werden. Velen speelden immers noodgedwongen op een mondharmonica, terwijl hun ware liefde uitging naar de trekzak. Maar die was te duur, zoiets konden ze zich niet permitteren.
Elke mondharmonicaspeler deed de tongslag op zijn eigen manier. Logisch ook, ´mondstuk´ spelen, dat werd je niet door iemand aangeleerd, dat leerde je op jezelf. Het leidde soms tot bizarre staaltjes van muzikale inventiviteit. Het zit zo:
In navolging van de opbouw van een pianoklavier zorg je er normaal gezien voor dat de bassen van je instrument zich links bevinden. Met je tong dek je enkele blaasgaten af, links ten opzichte van de noten waarmee je de melodie vormt. Vervolgens laat je je tong los, op het juiste moment, in het ritme van de muziek, om deze gaten vervolgens weer snel toe te dekken. Het is alsof je steeds weer de letter ´L´ vormt, maar dan niet met de tong tegen de achterzijde van de tanden, maar tegen de mondharmonica.
Maar een inmiddels overleden buurman deed het helemaal anders: hij speelde met zijn bassen rechts, maar legde zijn tongslag wel links. Resultaat: geen bassen, maar wel accenten met hoge tonen. Het klonk nochtans wel degelijk als muziek. Uit Roger Hessels explicatie van hoe hij het doet, begreep ik dat hij weliswaar met de bassen links speelt, maar zijn tongslag vooral rechts legt, wat voor een zelfde effect zorgt als bij wijlen mijn overbuur. Want, zo vertelde Roger, ´als ik cowboymuziek speel, dan draai ik mijn mondharmonica om; dan klinken de bassen meer door.´ Ooit al eens een violist geweten die voor de gelegenheid linkshandig gaat strijken omdat dan de bassen beter doorklinken? Traditionele mondharmonicaspelers vormen een ras apart.
Een uitstervend ras? Als het over volksmuziek in onze kontrijen gaat, dan lijkt het daar toch op. Op enkele uitzonderingen na gaat het om oudstrijders. De jongere generaties laten het afweten. Van mijn generatie (een halve eeuw oud) lijk ik de enige te zijn. Veertigers en dertigers: ik heb er enkelen ontmoet, in ´t echt of via e-mail. Maar jonger dan dertig ken ik er welgeteld één, een prille privéleerling die alles nog leren moet. Verder lijkt er niemand meer te zijn die de mondharmonica au sérieux neemt als muziekinstrument.
Hier bestaan meerdere redenen voor:
Om te beginnen is er veel meer geld ter beschikking dan vroeger. Jonge mensen die zich een muziekinstrument willen aanschaffen, hebben maar te vragen, of in het slechtste geval een studentenjob te nemen en wat te sparen. Doedelzak, draailier, accordeon, nickelharpa, viool – noem maar op – zijn weliswaar allesbehalve goedkoop, maar bij lange na niet onbetaalbaar. Niets mis mee. Maar vergelijk het met vroeger, toen de mondharmonica populair was: ofwel was je één van die zeldzame gelukzakken die een instrument erfde van een familielid, of je kocht je een blikken fluitje (een ´fluitje van een cent´) of je flanste zelf iets in elkaar. Of je spaarde tot je je een mondharmonica kon aanschaffen.
Ten tweede heeft de mondharmonica al enkele decennia lang de status van kinder-speelgoed. De grootvaders van weleer gaven hun versleten instrument aan hun klein-kinderen of kochten hun een nieuwe. Wat voor hen een schat was, was voor de gene-raties na hen echter een speeltje zoals zo veel andere. Wie echt met muziek aan de slag wil, sluit automatisch dat kinderspeelgoed buiten. Weg babypiano, plastiek trompetje en mondharmonica.
Een laatste reden is dat het absoluut geen gemakkelijk instrument is. Zij die het toch serieus proberen, geraken in de meeste gevallen al snel gefrustreerd. Een toonladdertje spelen, doremifasolenzovoort, dat hoor je toch zo te kunnen? Op een piano houdt het niets in. Op een blokfluit duurt het weliswaar even, maar eens je weet welke vingers je wanneer moet bewegen, lukt het wel. Maar een mondharmonica stelt de argeloze probeerder voor een raadsel. Eventjes ontwarren, dat raadsel:
De controle over wat we doen, verkrijgen we in de regel door te kijken. Tenzij die enkeling die ogen op zijn tong heeft, ziet niemand wat hij doet met een mondharmonica tussen de lippen. Je moet dus blind leren spelen en dan nog wel op een instrument dat niet zo logisch is opgebouwd. De do blaas je aan, voor de re moet je zuigen, mi = blazen, fa = zuigen, sol = blazen, la = zuigen, maar voor de si moet je niet blazen maar weer zuigen! De ritmische afwisseling van in en uit wordt reeds bij het produceren van een banale toonladder doorbroken. Dit moet wel, want zo niet zou er een andere paradox ontstaan. Stel dat de initiële logica wordt aangehouden en de si wordt aangeblazen, dan krijgen we daarna een do die aangezogen wordt. Lage do blazen, hoge do zuigen… dat zou het pas verwarrend maken. Stel dat je geblinddoekt leert spelen op een pianoklavier zonder zwarte toetsen en je mag maar twee vingers gebruiken, dan nog zouden de volgorde van de tonen steeds dezelfde logica volgen. Dit is niet zo bij de mondharmonica. Maar geblinddoekt ben je wel. En ´vingers´ heb je er maar twee: eentje blazen en eentje zuigen.
Verwarrend wordt het echter pas doordat niet alle mondharmonica´s op dezelfde ma-nier zijn opgebouwd. Stel je eens voor dat dat pianoklavier zonder zwarte toetsen, waarop je geblinddoekt moet spelen, plots een andere volgorde van noten vertoont: do, re, mi sol, sol, si, do en vanaf dat punt begint pas de normale toonladder. De hierboven vermelde volgorde toont de opbouw van het veruit meest verkochte type mondharmonica, de zogenaamde ´bluesharp in C,´ die volgens het ´Richtersysteem´ is opgebouwd. Daarnaast bestaan er nog andere manieren van opbouw. Je ziet het niet, maar je merkt het pas als je er een melodie op wil spelen.
Het Richtersysteem (uiteraard ontwikkeld door een zekere meneer Richter) verwijst enerzijds naar een technisch aspect: elk gat bevat twee lamellen, waarvan de ene gaat trillen als je blaast, de andere als je zuigt. Via elk gat kun je dus twee zuivere noten produceren. Maar het Richtersysteem is vooral bekend vanwege de hierboven aange-haalde volgorde van de noten. De oorspronkelijke bedoeling hiervan was, om met behulp van de tongslag een begeleidingsakkoord te kunnen produceren dat bij elke noot van een simpele melodie zou passen. Je blaast een do-akkoord aan, je zuigt een sol-akkoord aan, mits je drie gaten tegelijk gebruikt. Met je rechtermondhoek speel je dan een simpele melodie, die je verrijkt door via de tongslag basakkoorden toe te voegen. Zo imiteer je een accordeon.
Tegenwoordig is dit type mondharmonica razend populair bij bluesmuzikanten. Het begeleidingsakkoord in de basregio laat immers toe om ongeremd te improviseren op een twaalfmaten bluesschema. Weliswaar heb je voor bv een blues in sol een blues-harp in do nodig, maar dat is slechts een van die vervelende bijkomstigheden die zo typisch zijn voor de mondharmonica en waar elke argeloze beginner over struikelt, tot het hem door een oudgediende wordt verteld. Overigens vermoed ik dat net deze mondharmonica´s sterk hebben bijgedragen tot het ontstaan van de moderne blues. Als ongeschoold Afro-Amerikaans muziektalent uit het begin van de twintigste eeuw, maakte je immers spontane muziek met de noten die je tot je beschikking had. Wat maakt het dan uit dat er geen logische toonladderopbouw in die mondharmonica zit? Dan maak je maar andere muziek. Als er maar ritme mee gemoeid is. En emotie. En daar is een mondharmonica het ideale instrument voor.
Een andere moeilijkheid is dat onze ademhaling zich moeilijker laat manipuleren dan het gebruik van onze vingers. Onze longen willen ritmisch in en uit kunnen ademen, waarbij het tempo afhankelijk is van de hoeveelheid inspanning die we leveren. Zo wordt het ons gedicteerd door ons overlevingsinstinct. Mondharmonica spelen vereist dat we tegen deze autonome reflex ingaan. Een melodie bestaat nooit uit een eenvormige afwisseling van aangeblazen en aangezogen noten. Onze longen protesteren daarenboven tegen het veel te kleine gaatje waardoor we moeten ademen. Gevolg: na het produceren van enkele tonen krijgen we reeds het gevoel dat we stikken. Probeer dan nog maar eens rustig genoeg te blijven om op de tast een melodie uit te zoeken.
Gelukkig kunnen we ook leren om tezelfdertijd door de neus te ademen. Dat verlicht het zuurstofleed aanzienlijk.
Negentien jaar lang gaf Roger Hessel mondharmonicales tijdens de zomerse volksmuziekstages die achtereenvolgens in Dworp, Galmaarden en ten slotte in Gooik doorgingen. De doorspoeling van mondharmonicaspelers bleef echter dun, uiterst dun, dit in tegenstelling tot doedelzak, viool en trekharmonica. Honderden jonge en minder jonge muzikanten zijn er bijgekomen in enkele decennia tijd. Mondharmonicaspelers? Quasi nihil. De achterliggende oorzaken: te veel kinderen in plaats van gemotiveerde aspirant-muzikanten, het grote aanbod aan aanlokkelijker instrumenten en een schromelijke onderschatting van het leerproces.
Later nam Thierry Crommen twee jaar lang de mondharmonicalessen op zich. Deze jazzmuzikant uit Verviers kan met recht en reden een muzikaal genie genoemd wor-den, maar dat besef je pas goed als je zelf mondharmonica speelt. Het klinkt als vloe-ken in de kerk, maar zelfs Toots Tielemans zou bij hem in de leer kunnen. Het was alsof die andere jazzlegende, Philippe Catherine, dadgad-gitaar mocht geven aan be-ginners. Daarna leek het doek definitief gevallen over de mondharmonicastages.
Een uitstervend ras? Het antwoord is nee als het gaat over blues, jazz en aanverwante muziekstijlen. Ons landje kent zelfs een weelde aan topmuzikanten. Naast de pas gepensioneerde Toots hebben we Thierry Crommen, Olivier Poumay, Steven De Bruyn, Philippe Thuriot, Stef Van Uytvanckx.
Als het gaat over de volksmuziek in de ons omringende regio´s is het antwoord even-eens negatief. In Scandinavië, de Britse eilanden, Zuid- en Oost-Europe is de mond-harmonicatraditie nog levend. Het gaat nooit om grote aantallen spelers, maar wel nog genoeg om de recepten generatie na generatie door te geven.
Bij ons zijn we momenteel echter nog met weinig, zeer weinig. Indien de volksmuzi-kant-mondharmonicaspeler een vlindersoort was, dan stond hij nu met stip op de rode lijst van met uitsterven bedreigde diersoorten. De huidige populatie is nog nauwelijks levensvatbaar. Tenzij we de liefde voor de mondharmonica actief nieuw leven inblazen. Want liefde, daar gaat het over: je instrument in je binnenzak, altijd en overal bereikbaar. Elke noot is als een kus die je de wereld instuurt. Je ademt letterlijk muziek en je geeft die met de wind mee. Muziek en emoties, je hoeft toch geen verleden van slavernij met je mee te torsen om dit samenspel te beleven?