Mond-harmonica in de folk


Mondharmonica spelen


Een toonladdertje spelen, doremifasolenzovoort, dat hoor je toch zo te kunnen? Op een piano houdt het niets in. Op een blokfluit duurt het weliswaar even, maar eens je weet welke vingers je wanneer moet bewegen, lukt het wel. Maar een mondharmonica stelt de argeloze probeerder voor een raadsel. Eventjes ontwarren, dat raadsel:


De controle over wat we doen, verkrijgen we in de regel door te kijken. Tenzij die enkeling die ogen op zijn tong heeft, ziet niemand wat hij doet met een mondharmonica tussen de lippen. Je moet dus blind leren spelen en dan nog wel op een instrument dat niet zo logisch is opgebouwd. De do blaas je aan, voor de re moet je zuigen, mi = blazen, fa = zuigen, sol = blazen, la = zuigen, maar voor de si moet je niet blazen maar nogmaals zuigen!


De ritmische afwisseling van in en uit wordt reeds bij het produceren van een banale toonladder doorbroken. Dit moet wel, want zo niet zou er een andere paradox ontstaan. Stel dat de initiële logica wordt aangehouden en de si wordt aangeblazen, dan krijgen we daarna een do die aangezogen wordt. Lage do blazen, hoge do zuigen… dat zou het pas verwarrend maken. Stel dat je geblinddoekt leert spelen op een pianoklavier zonder zwarte toetsen en je mag maar twee vingers gebruiken, dan nog zouden de volgorde van de tonen steeds dezelfde logica volgen. Dit is niet zo bij de mondharmonica. Maar geblinddoekt ben je wel. En ‘vingers’ heb je er maar twee: eentje blazen en eentje zuigen.


Verwarrend wordt het echter pas doordat niet alle mondharmonica’s op dezelfde manier zijn opgebouwd. Stel je eens voor dat dat pianoklavier zonder zwarte toetsen, waarop je geblinddoekt moet spelen, plots een andere volgorde van noten vertoont: do, re, mi sol, sol, si, do en vanaf dat punt begint pas de normale toonladder. De hierboven vermelde volgorde toont de opbouw van het veruit meest verkochte type mondharmonica, de zogenaamde ‘bluesharp in C,’ die volgens het ‘Richtersysteem’ is opgebouwd. Daarnaast bestaan er nog andere manieren van opbouw. Je ziet het niet, maar je merkt het pas als je er een melodie op wil spelen.


Het Richtersysteem (uiteraard ontwikkeld door een zekere meneer Richter) verwijst enerzijds naar een technisch aspect: elk gat bevat twee lamellen, waarvan de ene gaat trillen als je blaast, de andere als je zuigt. Via elk gat kun je dus twee zuivere noten produceren. Maar het Richtersysteem is vooral bekend vanwege de hierboven aangehaalde volgorde van de noten. De oorspronkelijke bedoeling hiervan was, om met behulp van de tongslag een begeleidingsakkoord te kunnen produceren dat bij elke noot van een simpele melodie zou passen. Je blaast een do-akkoord aan, je zuigt een sol-akkoord aan, mits je drie gaten tegelijk gebruikt. Met je rechtermondhoek speel je dan een simpele melodie, die je verrijkt door via de tongslag basakkoorden toe te voegen. Zo imiteer je een accordeon.


Tegenwoordig is dit type mondharmonica razend populair bij bluesmuzikanten. Blues is opgebouwd volgens een pentatonische toonladder: 5 noten in plaats van 7. De noten die zijn weggelaten in de vier meest linkse gaten van het Richtersysteem (het deel met de begeleidingsakkoorden), zijn deze die je ook niet nodig hebt voor de blues. Wat overblijft aan noten in de basregio laat je toe om ongeremd te improviseren op een twaalfmaten bluesschema. Weliswaar heb je voor bv een blues in sol een bluesharp in do nodig, maar dat is slechts een van die vervelende bijkomstigheden die zo typisch zijn voor de mondharmonica en waar elke argeloze beginner over struikelt, tot het hem door een oudgediende wordt verteld.


Een andere moeilijkheid is dat onze ademhaling zich moeilijker laat manipuleren dan het gebruik van onze vingers. Onze longen willen ritmisch in en uit kunnen ademen, waarbij het tempo afhankelijk is van de hoeveelheid inspanning die we leveren. Zo wordt het ons gedicteerd door ons overlevingsinstinct. Mondharmonica spelen vereist dat we tegen deze autonome reflex ingaan. Een melodie bestaat nooit uit een eenvormige afwisseling van aangeblazen en aangezogen noten. Onze longen protesteren daarenboven tegen het veel te kleine gaatje waardoor we moeten ademen. Gevolg: na het produceren van enkele tonen krijgen we reeds het gevoel dat we stikken. Probeer dan nog maar eens rustig genoeg te blijven om op de tast een melodie uit te zoeken.


Gelukkig kunnen we ook leren om tezelfdertijd door de neus te ademen. Dat verlicht het zuurstofleed aanzienlijk.



De Tongslag (tongue blocking)


In navolging van de opbouw van een pianoklavier zorg je er normaal gezien voor dat de bassen van je instrument zich links bevinden. Met je tong dek je enkele blaasgaten af, links ten opzichte van de noten waarmee je de melodie vormt. Vervolgens laat je je tong los, op het juiste moment, in het ritme van de muziek, om deze gaten vervolgens weer snel toe te dekken. Het is alsof je steeds weer de letter ‘L’ vormt, maar dan niet met de tong tegen de achterzijde van de tanden, maar tegen een reeks gaatjes van de mondharmonica.



De mondharmonica in de Ierse en West-Europese folk


De mondharmonica’ bestaat niet. Er bestaan meerdere types van mondharmonica’s waarvan er drie courant gebruikt worden in onze hedendaagse muziek: de bluesharp, de chromonica en de ‘logisch opgebouwde’ mondharmonica. Wie het ene type vlot kan bespelen is daarom nog niet vertrouwd met een van de andere. Het is vergelijkbaar met de accordeon: een muzikant die de chromatische accordeon met pianotoetsen beheerst, kan daarom nog niet automatisch met een diatonische trekzak met knoppen over weg.


De bekendste mondharmonica is de bluesharp, die vooral in blues en country muziek veelvuldig opduikt. De bluesharp heeft enkelvoudige blaasgaten en is opgebouwd volgens het Richter systeem (zie hierboven). Bij zowel het blazen als het zuigen wordt slechts één lamel aan het vibreren gebracht. Hierdoor is het mogelijk om op diverse noten de lamellen te laten ‘moduleren’: door krachtig en enigszins schuin te zuigen of te blazen maakt de noot een soort glissando totdat ze een halve toon lager klinkt.

Een select kransje jazzmusici beheersen deze techniek op een zodanig meesterlijke manier dat ze de glijbeweging overslaan en zodoende uit een aantal lamellen afwisselend de normale toon en een halve noot lager kunnen halen. Deze techniek werd ontwikkeld door de Amerikaan Howard Levi. Onze landgenoot Thierry Crommen is hierin één van de zeldzame grootmeesters.


Voor het spelen van Ierse Folk alsook voor de volksmuziek uit de meeste andere Europese landen is de bluesharp niet geschikt. Dit is een gevolg van de feitelijk onlogische opbouw van het instrument.

Op het bovenstaande schema van een bluesharp in C (do) zien we dat de opbouw van de eigenlijke toonladder pas begint vanaf gat nummer 4. De gaten 1 tot 3 bevatten een afwijkende reeks tonen die weliswaar uitermate geschikt zijn voor het produceren van een begeleidingsakkoord, maar die uitermate hinderlijk zijn voor het spelen van een melodie.


Voor het spelen van blues is dit instrument dan wel weer zeer geschikt: in de onderste regionen zijn alle noten weggelaten die evenmin in een bluestoonladder voorkomen. Let wel: op een bluesharp in C wordt blues in G gespeeld. De meest populaire bluestoonladder is E. Hiervoor heb je een bluesharp in A nodig. Het verschil tussen de toonaard van het instrument en die van de blues is dus telkens een kwint.

De volksmuzikant daarentegen, voelt zich elke keer weer door zijn instrument bedrogen als hij een melodie inzet die naar de lagere regionen van de toonladder afdaalt. Alleen simpele volksmuziekjes die nauwelijks meer dan een octaaf beslaan, kunnen op de bluesharp gespeeld worden, maar dan moet men deze melodie wel hoog genoeg inzetten. En laten nu net de hoge noten vaak nogal schril en onaangenaam klinken…


Veel West-Europese volksmuziek blijft proper binnen één toonaard. Een melodie in C of in Dmineur b.v. zal zelden een extra halve noot bevatten. Of als we het over de Ierse traditionele muziek hebben: die wordt bijna altijd in G of D gespeeld, of in een aanverwante mineurtoonaard (respectievelijk Amineur en Emineur). Naast de Fa-kruis en/of de Do-kruis aan het begin van de partituur zie je dan ook zelden of nooit een extra kruis, mol of herstelteken. Dergelijke muziek is perfect speelbaar op wat ik een ‘logisch opgebouwde mondharmonica’ noem.


Vlaamse, Waalse en Franse volksmuziek maakt in de meeste gevallen gebruik van de toonladders van Do en Sol, in de Ierse folk gaat het in hoofdzaak om Sol en Re. Als mondharmonicaspeler heb je al snel meerdere instrumentjes in verschillende toonaarden nodig. Mondharmonica’s die in andere toonaarden dan C zijn opgebouwd, worden echter maar bij een beperkt aantal types geproduceerd.


  • Om te beginnen zijn er de Bluesharps van Hohner (in verschillende uitvoeringen), Lee Oscar en Seydel (eveneens in verschillende uitvoeringen). Ze zijn te krijgen in diverse kwaliteiten en klankkleuren, maar ze verslijten allemaal vrij snel bij intensief gebruik. Even vaak als een gitarist zijn snaren moet vervangen, moet de mondharmonicaspeler zijn instrumenten de vuilbak in kieperen. En zoals gezegd, zijn deze bluesharps maar erg beperkt bruikbaar voor het spelen van volksmuziek, wegens de eigenzinnige opbouw in de lagere regionen.


  • Ten tweede hebben we de Tremoloharmonica’s van Hohner. Deze zijn in alle courante toonaarden te verkrijgen. De eerste drie gaten zijn weliswaar onlogisch opgebouwd (zoals ook bij de bluesharp het geval is) maar de langste uitvoeringen bevatten ruim twee bruikbare octaven. Ze zijn zeer gemakkelijk bespeelbaar, maar het tremolo-effect gaat in tragere nummers al snel irriteren. Wat het hoge octaaf betreft: hoe hoger de noot, hoe meer kans dat hij ronduit vals klinkt, ook bij nieuwe exemplaren.


  • Er bestaan bij mijn weten twee types Chromonica’s die in andere toonaarden dan C verkrijgbaar zijn: de Hohner CX12 en de Seydel Chromonica Deluxe. Als je de schuifknop voor het produceren van halve noten negeert, dan kan je ze bespelen als gewone mondharmonica’s. Chromonica’s zijn veel harder in de aanblaas dan Tremoloharmonica’s. Het kost dan ook meer adem en het vergt sterkere lipspieren om snelle nummers te spelen en om het langer dan enkele minuten uit te houden. De CX12-reeks is wel uitermate comfortabel aan de lippen omdat deze mondharmonica’s afgewerkt zijn in glad, stevig plastiek. Bij andere types mondharmonica’s krijg je na een tijdje schaafwonden op je lippen wegens het metaal dat al snel ruw aanvoelt en dat de neiging heeft speekselresten te laten aankoeken. De Chromonica’s van Seydel zijn soepeler bespeelbaar, maar zijn minder comfortabel afgewerkt. De kans dat je snorharen tussen het metaal komen vast te zitten (een uitermate pijnlijke kwestie) is minder groot dan bij de meeste Bluesharps, maar is toch niet onbestaande.


  • Ten slotte bestaan er van het merk Seydel mondharmonica’s die er uitzien als een bluesharp maar met een logische toonladderopbouw. Ze bestaan in alle courante toonaarden. Ze zijn erg comfortabel bespeelbaar, aangenaam van klankkleur en een bijkomend voordeel is dat het de enige mondharmonica is waarop je volksmuziek kan spelen én bluesversieringen. Er zijn verschillende types te verkrijgen. Van de reeks 1847 kan je zowel de Silver als de Solist bestellen in een ‘toonladderopbouw’. Deze laatste bevat 12 gaten en dus drie volledige toonladders!


Het schema hieronder toont de opbouw van een exemplaar in Do.


Courant leverbaar, in alle toonladders is de Seydel Session steel solo orchestra S

Opbouw van een low C (lage mondharminca in Do) : Deze is logisch opgebouwd vanaf de lage G. De grondnoot C bevindt zich op gat 3.


Word je als mondharmonicaspeler geconfronteerd met ingewikkelder melodieën die af en toe van de diatonische toonladders afwijken en waarin dus extra halve noten voorkomen, dan kom je er niet meer met een gewone mondharmonica en moet je je van een Chromonica bedienen.

Soms valt dit probleem nog te omzeilen. Sommige deuntjes bestaan uit een A-deel in één toonaard en een B-deel in een aanverwante toonaard. Door snel en op tijd van mondharmonica te wisselen midden in het deuntje, kan men het geheel toch ten gehore brengen. Een voorbeeld hiervan is de bekende Vlaamse traditional Scottisch van Veltem-Beisem: het eerste en het derde deel speel je op een mondharmonica in G, voor het tweede deel switch je snel even naar een C-harmonica.


De ‘Wentler’ van Hohner, een molentje met 4 tot 6 tremoloharmonica’s in verschillende toonaarden erop gemonteerd, maakt dit wisselen comfortabel. Maar je kunt natuurlijk ook gewoon verschillende exemplaren tussen je vingers klaarhouden terwijl je op één daarvan speelt.

In de Ierse muziek bestaat een set uit meerdere tunes die aan elkaar geregen worden. Vaak gaat het om stukken in verschillende aanverwante toonaarden zodat je binnen de set regelmatig van een G naar een D moet overschakelen en soms ook de A-harmonica moet inschakelen. De tunes zelf kleuren echter zelden buiten de lijntjes. Meer dan 95% van de Ierse muziek kan probleemloos gespeeld worden op mondharmonica’s in G of D.


Veel Vlaamse folk, balkanfolk, Jiddische muziek en folk uit andere regio’s kan alleen maar gespeeld worden op een Chromonica, daar deze toelaat om alle halve noten te spelen. De schuifknop, die rechts zit, aan de kant van de hoge noten, opent een register dat exact een halve toon hoger staat dan de basistoonaard. Een Chromonica in C is dan ook tezelfdertijd een mondharmonica in C#: hou hiervoor het knopje gewoon permanent ingedrukt.

In principe heb je maar één instrument nodig, b.v. in C, om eender welke melodie in eender welke toonaard te kunnen spelen. In de praktijk is dit echter een zeer moeilijk waagstuk. Bij de mondharmonica gebeurt alles intuïtief. Je hebt enkel de afwisseling tussen blazen en zuigen die een houvast biedt aan het geheugen, verder zie je niets en voel je geen verschillen zoals bij b.v. pianotoetsen. Bladmuziek gebruiken is dan ook alleen mogelijk als je over een uitzonderlijk goed ontwikkeld absoluut gehoor beschikt én je kent je instrument door en door.


Een melodie met drie kruisen spelen op een Chromonica in C, is b.v. een hele heksentoer. Je moet niet alleen onthouden hoeveel noten je na elkaar moet aanblazen, op tijd afgewisseld met aanzuigen, naar links of naar rechts gaan, je moet ook op drie verschillende plaatsen op het juiste moment het knopje indrukken. Jazzmuziekanten wijlen Toots Tielemans, Philippe Thuriot en Thierry Crommen kunnen het en Steven DeBruyn doet het ook. Maar dat zijn jazzmusici. Heel af en toe duikt er een volksmuzikant op die zich ook in die richting ontwikkelt, zoals de Nieuw-Zeelander Brendan Power die bekend werd met zijn bewerkingen van de muziek van de Riverdance show.


In de praktijk is het als mondharmonicaspeler absoluut geen schande om die chromonica te nemen die het dichtst bij de te spelen melodie aanleunt. Een tune in C die af en toe ook een do# bevat kun je ofwel spelen op een Chromonica in C of op eentje in G. Een tune in D met af en toe een sol# kun je het best aanpakken met een Chromonica in D. Maak het jezelf niet moeilijker dan nodig, tenzij je een muziekaal genie bent. Ook folkviolisten zijn zelden of nooit Stefan Grapelli’s of Jehudi Menuhins.


In de Ierse folk voldoet een Chromonica in G om zowat elke ‘problematische’ tune met zo weinig mogelijk extra moeite te kunnen spelen.



Ornamentaties:


Het is moeilijk om de ornamentatie van volksmuziek op de mondharmonica in woorden weer te geven. Toch een poging:


  • Ten eerste zijn er de typische bluesornamentaties die gebaseerd zijn op het ‘praten’ via de mondharmonica. Door de mondstand te veranderen op de zelfde manier als waarop we medeklinkers vormen, kunnen we voor heel wat verschillen in klankkleur tekenen. Het afscheiden van noten kan in die zin b.v. gebeuren via de ‘t’ of via de ‘w’, wat voor een totaal verschillende effect zorgt. De ‘p’ en de ‘r’ zijn ook leuk om mee te knoeien. Moduleren kan gebruikt worden om een lange noot te bewerken of ook om twee noten mee te scheiden. Tremolo-effecten (door heel snel tussen twee noten heen en weer te vibreren) en wawa’s (door met de handpalmen de klank te dempen en weer te openen) kunnen net als in de blues ook in folkmelodieën geïntegreerd worden. Deze technieken kun je niet halen uit Chromonica’s en uit Tremoloharmonica’s. Enkel de mondharmonica’s van het bluesharptype zijn hier geschikt voor.


  • Ten tweede kunnen er versieringen geproduceerd worden die parallel lopen aan die in de Ierse fiddle- en whistletradities: rolls, crans en grace-notes. Rolls imiteer je met behulp van de noot links en rechts van de te spelen noot. Dit is niet noodzakelijk één noot hoger en één noot lager zoals meestal wordt gedaan met fluitjes. Het hangt af van waar je je bevindt in de toonladder. Cranns kunnen benaderd worden door zeer snel afwisselend te blazen en te zuigen. Gracenotes kun je maken door aan het begin van de noot eventjes te blijven hangen bij de noot die er links van ligt of door aan het einde van een noot eventjes naar de noot rechts te gaan en terug te keren. Staccato spelen doe je simpelweg door elke noot afzonderlijk aan te blazen of te zuigen, waardoor je dus ‘ongebonden’ speelt.


  • Bij het bespelen van de Chromonica kunnen rolls en grace-notes gebruikt worden die een halve noot hoger of lager liggen dan de noot die ermee versierd wordt, door de schuifknop te gebruiken. Bij gewone mondharmonica’s werk je meestal met grace-notes die twee noten hoger of lager liggen dan de te ornamenteren noot, behalve bij de overgang naar het volgende octaaf.


  • Begeleidingsakkoorden kunnen op alle types mondharmonica’s op dezelfde eenvoudige wijze gemaakt worden, namelijk door ‘breed’ te spelen. Als je in plaats van één gat drie gaten tegelijk aanblaast of aanzuigt, krijg je automatisch een grote-terts akkoord. Ook met twee of met vier gaten tegelijk maak je harmonische akkoorden.


  • Baslijntjes kun je produceren door de melodie met de rechterkant van je mond te spelen, je tong in het midden tegen de mondharmonica geplakt te houden en met de linkerkant van je mond tezelfdertijd lagere noten te spelen.


  • Een aanverwante techniek is om basaccenten te leggen via de zogenaamde ‘tongslag’: je speelt de melodie met de rechterkant van je mond en je houdt je tong links tegen de mondharmonica gedrukt. Telkens je je tong eventjes lost, komt er een lage noot vrij. Door dit ritmisch te doen, leg je sterke accenten. Maar eerlijk gezegd: de muziek gaat er al heel snel als ouwbollige hoempapa door klinken. Deze techniek werd oorspronkelijk door arme mensen ontwikkeld die zich enkel een mondharmonica konden veroorloven en geen accordeon. Ze wilden de trekharmonica zo goed mogelijk imiteren. Er vallen muziekaal gezien echter interessantere dingen te doen met de mondharmonica.



De mondharmonica is een handig instrument: klein, gemakkelijk uitgehaald, rap weer opgeborgen en het vergt weinig onderhoud. Eens een mondharmonica vals begint te klinken, koop je het best een nieuwe. De oorzaak is in bijna alle gevallen metaalmoeheid. Zelf lamelletjes vervangen is onbegonnen prutswerk, al zijn er in de wereld wellicht wel enkele freaks die het doen. Enkel in de fabriek van Seydel doen ze de moeite om je kapotte mondharmonica’s tegen een schappelijke prijs van nieuwe lamellen te voorzien. Je moet ze wel opsturen.


Mondharmonica spelen is echter absoluut niet gemakkelijk. Ten eerste zie je niets en moet je alles dus op het gevoel doen en moet je volledig uit je geheugen leren spelen. Ten tweede gebeurt alles via de ademhaling. Net als bij zingen moet je je longen optimaal kunnen benutten, maar daarenboven moet je ritmisch leren te ademen. Gemakkelijke melodieën op mondharmonica zijn deze waarbij je afwisselend moet blazen en zuigen, zodat je nooit ademnood krijgt of met te veel lucht in je longen blijft zitten. Als dit wel zo is, moet je leren om tezelfdertijd een noot te spelen en via de neus in of uit te ademen: heb je te veel lucht doordat er te veel noten na elkaar aangezogen moeten worden, dan moet je bij de eerste noot die je mag aanblazen via je neus extra lucht laten ontsnappen. In het omgekeerde geval moet je extra lucht inademen via de neus terwijl je een noot aanzuigt. Rap spelen op een mondharmonica is vermoeiend. Je kunt alleen maar zuigen afwisselen met blazen. Het is een beetje te vergelijken met piano of accordeon spelen met twee vingers. En je kunt die twee vingers niet eens tegelijkertijd gebruiken. Tezelfdertijd moet je ook nog eens ademen met diezelfde mond, wat bij piano spelen met twee vingers niet het geval is.


Zelf besefte ik pas dat mondharmonica’s technisch moeilijke muziekinstrumenten zijn toen ik andere instrumenten leerde bespelen. Tin whistle en houten dwarsfluit b.v. zijn veel gemakkelijk om te leren beheersen dan de smoelschuiver. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er nauwelijks mondharmonicaspelers zijn in de volksmuziekwereld. In de lage landen gaat het om een bedreigd ras, in de Angelsaksische wereld om een beperkt kransje muzikanten. Enkel de Scandinavische landen produceren nog veel traditionele mondharmonicaspelers.